Liefdesomheining / Recinto d’amore, di Elio Pecora, a cura di Gandolfo Cascio, traduzione di Carolien Steenbergen – Serena Libri, Amsterdam 2010.
<<Elio Pecora ( nella foto qui a sinistra) è nato a Sant’Arsenio (Salerno) nel 1936, ma vive a Roma dalla metà dagli anni Sessanta. È stato testimone dell’importante attività letteraria della capitale, ed amico, tra gli altri, di Moravia, Pasolini, Morante e Penna . È autore di romanzi, saggi critici e testi per il teatro, ma è soprattutto poeta . La sua opera è presente in antologie ed è tradotta in diverse lingue. Il suo ultimo titolo è Simmetrie, pubblicato nel 2007 nella prestigiosa collana de «Lo specchio». Sebbene Pecora non appartenga in modo evidente a nessuno dei movimenti che hanno marcato l’intensa produzione lirica del XX secolo, la sua opera è destinata a far parte della tradizione del Novecento, perché «Le sue poesie reggono alla distanza più della maggior parte dei testi di coloro che sembrano molto più affermati» .
Quella che diamo in queste pagine è la sua prima presentazione in nederlandese, con alcuni testi rappresentativi della sua carriera poetica.
In breve qui possiamo dire che lo stile di Elio Pecora si caratterizza per il tono misurato, leggero quasi, per l’uso sobrio delle rime e assonanze, e per un’eleganza linguistica che prende le distanze dagli sperimentalismi. Una lingua apparentemente semplice che indica un rispetto assoluto per la parola e la sua potenza evocativa. Probabilmente in questo senso è importante anche l’educazione musicale del poeta. Non a caso il ritmo delle poesie ha qualcosa di estremamente ‘cantabile’, nello stesso modo in cui vanno interpretati i lirici greci. Anche per quel che riguarda i contenuti, Pecora si distingue dai rappresentanti delle neoavanguardie e delle principali correnti del Secondonovecento (Linea lombarda e Scuola romana), e se proprio si vogliono fare degli accostamenti, possiamo avvicinarlo, ma non assimilarlo, a Saba e Penna.
Nel poeta si individuano fondamentalmente due temi che lo pongono in una zona al limite della prima modernità: l’Ottocento, e perfino il Settecento. Da una parte egli sviluppa in modo originale il motivo romantico della nostalgia, e dall’altra quello più ‘libertino’ della contentezza del mondo. Per fare ciò, alle coordinate del mondo: lo spazio fisico e il tempo (che poi sono anche elementi narrativi) viene data una funzione particolare. Il cosmo è una proprietà privata, ‘recintata’, mentre il tempo non viene mitizzato solo come luogo della memoria, ma viene nominato in modo preciso, per restituirlo al presente. Ecco perché nelle poesie si ritrovano eroi mitici e letterari (etruschi e romani, semidei e paladini, Faust e Achille), ma anche le personae del teatro borghese cui il poeta appartiene (gli amici, la madre, gli amanti) in luoghi quasi esempre semiaperti come sono l’orto, il recinto e il giardino. Spazi che variano con le stagioni e conciliano due sentimenti solo apparentemente differenti come sono la nostalgia, a cui si accennava anche prima, e la speranza.
In questo contesto è il discorso amoroso che domina la poetica di Elio Pecora. La paura della perdita, o lo sconforto dell’abbandono, si esprimono in un equilibrato dolore. Così la contemplazione della fine di un rapporto può divenire a volte il mezzo razionale, per riconquistare se stesso (come nelle poesie dedicate alla madre, e in quelle di Sedici poesie d’amore), o altre volte si muta in autentica inquietudine, come in Recinto d’amore. Per mantenere un certo equlibrio interno tra soggetto e forma, il poeta utilizza uno stile decisamente più classico. Una strategia che in Pecora ha come obiettivo una armonia ‘ellenica’. Proprio in questo recupero della tradizione sta la modernità di Pecora nel complesso panorama della poesia italiana contemporanea. Negli anni, infatti, sebbene ci sia stata un’evoluzione nel suo registro poetico, è possibile ritrovare una costanza nel timbro e nell’ispirazione, caratterizzata dall’autocontrollo. Un elemento che fa di Pecora un poeta estremamente coerente nella sua ricerca. Il suo lavoro non si esaurisce però nell’autoanalisi, non è una protesta nei confronti del Destino, né cerca facili consolazioni. Al contrario, la poesia deve servire a qualcosa di più importante, almeno a chi scrive, e cioè la salvezza. Così Pecora ha potuto trovare la sua cura, in un luogo salubre la: «regione dei vivi / che sanno dare e sanno ricevere amore».
di Gandolfo Cascio (Nella foto qui sotto)
Elio Pecora werd in 1936 in Sant’Arsenio (Salerno) geboren, maar sinds de tweede helft van de jaren ’60 woont hij in Rome. Hij maakte in de hoofdstad de fervente literaire activiteit mee van onder anderen Palazzeschi, Moravia, Morante, Pasolini en Penna, auteurs met wie hij eveneens bevriend was.
Hij heeft romans en fabels, een biografie, essays en teksten voor het theater op zijn naam staan, maar is bovenal dichter.
Zijn werk is verschenen in bloemlezingen, is in verschillende talen vertaald en is bekroond met prestigieuze prijzen.In de inhoud van zijn gedichten onderscheidt de auteur zich van de vertegenwoordigers van de neo-avantgardes en voornaamste Italiaanse stromingen uit de tweede helft van de twintigste eeuw (de zogenaamde Lombardische lijn en de Romeinse school). Twee categorieën in dit oeuvre plaatsen de dichter in een grensgebied met de moderniteit: enerzijds verwerkt hij op een originele manier het romantische motief van de nostalgie; anderzijds gebruikt hij het meer ‘libertijnse’ thema van de blijheid of
tevredenheid van de wereld. Hiertoe verleent hij een bijzondere functie aan de coördinaten Ruimte en Tijd.
De kosmos is een ‘omheind’ privébezit, terwijl de tijd niet louter een mythische plaats van het geheugen wordt, maar precies wordt benoemd, zodat hij opnieuw een plek krijgt in het heden. Vandaar dat we mythische en literaire helden (Etrusken en Romeinen, halfgoden en paladijnen, Faust en Achilles) – maar ook personae uit het bourgeoismilieu waarin de dichter verkeert – in de gedichten aantreffen; dit gebeurt haast altijd op enigszins besloten plekken als een hortus, een omheinde ruimte of een tuin. Plaatsen die meeveranderen met de seizoenen, en waar twee gevoelens bij elkaar komen die slechts in schijn van elkaar verschillen: de al eerder genoemde nostalgie, en hoop. Binnen dit kader is het dominante thema de liefde: voor vrienden, minnaars en zijn moeder.
De angst voor verlies of verlating komt tot uiting in een ingehouden verdriet. In zo’n situatie beklaagt de schrijver zich niet over zijn lot, maar wordt de overpeinzing over het einde van een verhouding een rationeel middel waardoor de ik-persoon zichzelf hervindt. Om een zeker intern evenwicht tussen het zware onderwerp en de lichte uitdrukkingsvorm te behouden, gebruikt de schrijver een duidelijk klassieke stijl. Zijn stilistische strategie wordt gekenmerkt door een ingehouden, haast lichtvoetige toon, met een gematigd gebruik van rijm en assonantie en een elegant taalgebruik dat zich verre houdt van het experiment.
Deze schijnbaar eenvoudige taal streeft naar een ‘hellenistische’ harmonie en verraadt een volstrekte eerbied voor het woord en zijn beeldende kracht.
Waarschijnlijk speelt in dit verband ook de muzikale opvoeding van de auteur een belangrijke rol: daarom heeft het ritme van de teksten iets buitengewoon zangerigs. In dit hergebruik van de traditie schuilt Pecora’s moderniteit binnen het complexe spectrum van de hedendaagse Italiaanse poëzie. Zowel zijn timbre en inspiratie – waarin zelfbeheersing doorklinkt als constant kenmerk – als de ontwikkeling van de poëtische toon vormen een coherent geheel.
De gedichten die opgenomen zijn in deze bloemlezing willen proberen een volledig beeld te geven van het werk en de poëtica van Elio Pecora vanaf zijn eerste jaren tot nu. Het betreft hier teksten die duidelijk maken wat het doel van het lyrische woord is: geen zelfanalyse, geen protest, noch een gratuite zoektocht naar vertroosting, maar juist een persoonlijke verlossing. Zo heeft Pecora zijn heil kunnen vinden op een weldadige plek: «het gebied van de levenden / die liefde kunnen geven en kunnen ontvangen».
di Gandolfo Cascio
*
Lo chiamo me stesso
questo uguale a tutti
che ha i respiri corti
e sovente s’ammala
di troppe intenzioni
né cessa di sperare,
questo che vola in sogno
e si veste leggero
e si chiama allo specchio,
che attende emissari
da regioni di luce,
questo coi piedi lenti…
Di lui potrei raccontare
storie anche gentili,
ma è certo sua la colpa
della mia diffidenza.
*
Ik noem hem mezelf
deze mens als ieder ander
die een korte ademhaling heeft
en dikwijls ziek wordt
van zijn vele plannen
en die niet stopt met hopen,
hij die in zijn dromen vliegt
en dunne kleren draagt
zijn naam noemt voor de spiegel,
die indringers verwacht
afkomstig uit het lichtrijk,
hij met de langzame voeten…
Over hem zou ik ook best
aardige verhalen kunnen vertellen,
maar zeker is dat hij
de schuld heeft aan mijn argwaan.
*
Anche questa estate
(ed ora comincia
con i lunghi tramonti,
con le larghe tiepide sere)
anche questa passerà
deludendo:
sono fioche le voci,
incerte le vicinanze.
E già presento l’autunno
delle piogge sottili,
dei temporali notturni,
e nuovamente l’attesa
incauta di giugno.
*
Ook deze zomer
(en nu breekt hij aan
met die lange zonsondergangen
met die brede zwoele avonden)
ook deze gaat voorbij
en stelt teleur:
zwak zijn de stemmen,
onzeker de genegenheden.
Nu al voorvoel ik de herfst
van fijne regenbuien,
van nachtelijk onweer,
en andermaal het overmoedig
uitzien naar juni.
*
Torni da molte notti
a morirmi in sogno
sul letto disfatto.
Mi chiami battendo
con la mano all’armadio,
m’accosto e additi l’orinale.
Viene di sera
la morte a fermarti le palpebre,
nulla te ne distoglie.
Io guardo incredulo.
So che dovrò varcare
la medesima porta.
*
Jij keert terug van vele nachten
en sterft in mijn droom opnieuw
op het onopgemaakte bed.
Je roept door tikjes met je hand
tegen de kast,
ik kom dichterbij en je wijst naar de po.
Hij komt ‘s avonds
de dood die jouw oogleden sluit
niets keert je ervan af.
En ik kijk ongelovig toe.
Ik weet dat ik diezelfde deur
door zal moeten.
*
Al padre
Ombra che indugi nella memoria confusa
come al ritorno da un lontano viaggio
non più dicendo di altre partenze e fatiche
e del destino di abitare sulle onde.
Corpo toccato solo avanti la morte,
arrese mani, brevi ceduti lamenti,
venni per mare anch’io se mi portava
fra chiuse mura la tua nave inerme.
Vecchio randagio lungo deserti di acqua,
partito ragazzo da un paese di selve,
poco o niente sapesti del figlio sperso
a rintracciare nel buio l’esatta via.
(Aprile, vele nel golfo, tu m’attendevi
e la pianola sgranò una promessa d’amore,
m’involse allora la pena che adesso sciolgo,
avevi gli anni che compio mentre ti parlo.)
*
Voor vader
Schim die draalt in een warrig geheugen
als bij de terugkomst na een verre reis
niet sprekend meer van nieuw vertrek
en zwaarte of van het lot te wonen op de golven.
Lichaam aangeraakt slechts voor de dood,
deemoedige handen, kort berustend gekerm,
ook ik ging de zee op als jouw weerloze schip
me meenam tussen zijn gesloten wanden.
Oude zwerver langs woestijnen van water,
als jongen vertrokken uit een bosrijk dorp,
weinig of niets wist je van de zoon in het donker
dolend op zoek naar het juiste pad.
(April, zeilen in de golf, jij stond me
op te wachten en de pianola gaf een belofte van liefde weg,
toen greep de pijn me beet die ik nu laat varen,
jij was zo oud als ik word nu ik tegen je praat.)
da: Liefdesomheining / Recinto d’amore, di Elio Pecora, Serena Libri, Amsterdam 2010
Volevo ricordare l’ultima raccolta di poesie di Elio Pecora dal titolo “Tutto da ridere?” (Empiria, 2010)dove emerge il suo rapporto con la poesia affrontato sempre con grande compostezza ed umanità ed il suo amore per la poesia e per la vita, in quanto la poesia ci aiuta a esplorare e comprendere la vita, che spesso ha bisogno di leggerezza e di semplicità per essere affrontata pur nella sua dolorosità. E il riso a cui si riferisce il poeta non è quello che “abbonda sulla bocca degli sciocchi”, bensì una sorta di viatico poetico illuminante per l’anima che aiuti a superare gli ostacoli esistenziali e quotidiani del vivere “oggi”.
monica martinelli
Grazie Monica per aver ricordato questo libro di Elio Pecora!
Elio è un patrimonio, culturale e umano…